Hij hoorde zachte voetstappen achter zich. Dat betekende niet veel goeds. Wie zou hem volgen, diep in de nacht en bovendien nog in een smal steegje midden in dit louche havenkwartier? Juist nu hij de grootste slag van zijn leven had geslagen en zich met de buit uit de voeten wilde maken. Had een van zijn talrijke collega's hetzelfde idee gehad, hem gadegeslagen en afgewacht om hij hem nu de vrucht van zijn werk afhandig te maken? Of behoorden de voetstappen achter hem toe aan een van de talloze handhavers van de wet in deze stad, en zou het harde staal zodadelijk dichtklikken om zijn polsen? Gejaagd keek hij om. Plotseling kreeg hij de smalle doorgang in het oog. Als de bliksem draaide hij zich om naar rechts en verdween tussen de beide gebouwen. Bijna was hij daarbij gevallem over de omgevallen vuilniston die midden op de weg lag. Op de tast vervolgde hij zijn weg en verstarde van schrik: blijkbaar was er geen andere uitweg uit dit hofje dan deze doorgang. De voetstappen werden steeds luider, hij zag een donkere gestalte om de hoek komen. Koortsachtig priemden zijn ogen door de donkere nacht en zochten een uitweg. Was nu werkelijk alles voorbij, waren alle voorbereidingen en moeite voor niets geweest? Hij drukte zich eng tegen de muur achter hem en hoopte dat zijn vervolger hem niet zou zien, toen plotseling naast hem met een nauwelijks waarneembaar gepiep een deur in de nachtelijke wind heen en weer zwaaide. Kon dit de uitweg zijn uit zijn dilemma? Langzaam bewoog hij zich in de richting van de open deur, steeds vaster drukte hij zich tegen de muur. Zou deze deur zijn redding zijn?